Dosimetrie van de beroepshalve blootgestelde personen

Op grond van artikel 1 van de FANC-wet wordt een beroepshalve blootgestelde persoon gedefinieerd als iedere natuurlijke persoon die ingevolge zijn beroepsactiviteiten, een blootstelling aan ioniserende stralingen ondergaat die kan leiden tot de overschrijding van één van de dosislimieten vastgesteld voor de personen van het publiek.

Elk beroepshalve blootgestelde persoon wordt verplicht onderworpen aan een dosimetrisch toezicht. De bepalingen inzake dosimetrisch toezicht van beroepshalve blootgestelde personen worden hoofdzakelijk vastgelegd in artikel 30.6 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 (ARBIS). In dit artikel wordt het programma voor individuelle toezicht bepaalt (artikel 30.6.2). Bijkomend wordt ook gemeld dat het dosimetrisch toezicht van elke persoon die tot een inrichting of onderneming wordt toegelaten (inclusief studenten en externe werkers) gelijkwaardig moet zijn, dit is het principe van equivalent dosimetrisch toezicht (artikel 30.6.1).

Programma voor individueel dosimetrisch toezicht 

Artikel 30.6.2 van het ARBIS beschrijft het programma voor individueel dosimetrisch toezicht van beroepshalve blootgestelde personen. Dit programma wordt ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de principes van dosisbeperking binnen een inrichting worden nageleefd. Het programma bevat een werkpostanalyse waarin voor elke werkpost het volgende wordt gespecifieerd:

  • De lichaamsdelen die dosimetrisch worden opgevolgd;
  • Het type persoonlijke dosismeter dat gebruikt wordt;
  • De monitoringperiode;
  • De procedures voor het uitvoeren van het toezichtsprogramma, rekening houdend met radiologische bijzonderheden en gebruikte beschermingsmiddelen. 

De uitwerking van dit programma gebeurt op basis van een risicoanalyse van de werkpost. De deskundige erkend in de fysische controle werkt het programma uit, in overleg met de erkende arts die verantwoordelijk is voor het gezondheidstoezicht op de werknemers .

Het type blootstelling bepaalt welke aanbevelingen er voor het programma voor individueel toezicht worden gebruikt; voor bepaalde werkposten kunnen verschillende types blootstelling worden gecombineerd.

Externe blootstelling

Het programma voor het dosimetrisch toezicht bij externe blootstelling (artikel 30.6.2.1 van het ARBIS) wordt uitgewerkt volgens de aanbevelingen in het document Radiation Protection n°160 van de Europese Commissie;

Bij totale lichaamsblootstelling:

  • Elke beroepshalve blootgestelde persoon draagt een persoonlijke dosimeter op borsthoogte om de effectieve dosis te meten;
  • Indien een loodschort nodig is, wordt de dosimeter op borsthoogte onder de loodschort gedragen;
    • Wanneer de blootstelling, ondanks de loodschort, kan leiden tot doses hoger dan 6 mSv/jaar, wordt bijkomend aan de dosimeter die onder de loodschort wordt gedragen, een extra dosimeter boven de loodschort gedragen (op kraag- of borsthoogte).

      De effectieve dosis (E ) wordt geschat met een van volgende formules:
      • Loodschort met schildklierbescherming: 
        E= Hp (10) onder de loodschort + 0,05 x Hp(10) boven de loodschort
      • Loodschort zonder schildklierbescherming: 
        E= Hp(10) onder de loodschort + 0,1 x Hp (10) boven de loodschort.
         
    • Bij een effectieve dosis hoger dan 15mSv/jaar, is nader onderzoek vereist om de dosis nauwkeuriger in te schatten.
       
  • Personen met een mogelijke blootstelling van meer dan 500 µSv per week dragen op borsthoogte een dosimeter met directe uitlezing of een dosimeter waarmee de dosis minimaal dagelijks kan worden vastgesteld. Het operationele systeem moet in dergelijke gevallen minimaal een dagelijks dosisbeheer mogelijk maken.
     
  • Personen die aan een blootstelling onder speciale vergunning of in een noodsituatie worden blootgesteld, dragen een dosimeter met een alarmsysteem of, bij afwezigheid daarvan, een dosimeter met directe uitlezing.
     
  • In de nabijheid van neutronenbronnen is het verplicht een dosimeter te dragen die de opgelopen neutronendosis kan bepalen.
     
  • Op de werkplaatsen met risico op een kritikaliteitsongeval is het dragen van een  kritikaliteitsdosimeter verplicht.

Bij gedeeltelijke blootstelling van het lichaam

Voor gedeeltelijke externe blootstelling, zoals bij het individueel dosimetrisch toezicht van de ooglens, de huid en de ledematen, worden naast de aanbevelingen uit het Europese document Radiation Protection n°160 ook de voorschriften uit de norm “ISO 15382 (2015) - Radiological protection: Procedures for monitoring the dose to the lens of the eye, the skin, and the extremities” toegepast. De belangrijkste aandachtspunten en procedures:

  • Analyse van de dosisniveaus:
    • Een analyse van de dosisniveaus wordt uitgevoerd om te beoordelen of drie tienden van de overeenstemmende equivalente dosislimieten kunnen worden overschreden.
    • Als deze grens niet wordt overschreden, volstaat een herbeoordeling om de drie jaar of bij elke wijziging van techniek of activiteit.
    • Indien aanvullende beschermingsmiddelen niet voldoende zijn om te waarborgen dat drie tienden van de dosislimiet niet worden overschreden, is routinematig individueel dosimetrisch toezicht verplicht.
       
  • Toezicht op de ooglensdosis
    • Bij routinematig toezicht van de ooglens moet de dosimeter zo dicht mogelijk bij het oog worden gedragen, idealiter in contact met de huid, achter de beschermingsmiddelen en gericht naar de blootstellingsbron.
    • Wanneer de dosimeter niet op de optimale plaats wordt gedragen, moet een correctiefactor worden toegepast om de werkelijke dosis nauwkeurig te schatten.
       
  • Toezicht op de dosis van de ledematen
    • Voor routinematig toezicht van de ledematen dient de dosimeter op de meest blootgestelde plaats te worden gedragen.
    • Als de dosimeter niet op de meest blootgestelde plaats wordt gedragen, moet een correctiefactor worden vastgesteld en toegepast. Deze factor houdt rekening met de afstand tussen de dosimeter en het meest blootgestelde huidgedeelte om de werkelijke dosis correct te berekenen.

Interne blootstelling 

Interne blootstellingen (artikel 30.6.2.2 van het ARBIS) kunnen worden opgevolgd met behulp van in vivo- en/of in vitro-metingen.

 

 

Laatst aangepast op: