- Belgoprocess (Mol/Dessel)
- Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN)
- JRC-Geel
- Nationaal Instituut voor Radio-elementen - IRE (Fleurus)
Belgoprocess (Mol/Dessel)
Het beheer van het radioactief afval gebeurt door Belgoprocess, dat in de gemeenten Dessel (2480) en Mol (2400) twee sites uitbaat voor de verwerking en opslag van radioactief afval dat van grote nucleaire exploitanten en van andere producenten (industrieën, ziekenhuizen...) afkomstig is.
Belgoprocess concentreert zijn activiteiten op drie domeinen:
- het beheer van radioactieve afvalstoffen (behandeling, conditionering, tussentijdse opslag in afwachting van de berging van radioactieve afvalstoffen);
- ontmanteling van stilgelegde nucleaire installaties, sanering van gecontamineerde gebouwen en terreinen, decontaminatie van materialen en structuren;
- het behoud en de ontwikkeling van nieuwe kennis en kunde, het uitvoeren van projecten, en het commercieel gebruik van de knowhow binnen deze domeinen
Site 1
Site 1, gelegen in de gemeente Dessel en ca. 55 ha groot, is ontstaan uit het voormalige Eurochemic, de Europese onderneming voor de chemische behandeling van bestraalde splijtstoffen. Deze piloot-opwerkingsinstallatie werd in 1957 opgericht. Eurochemic had twee opdrachten: de bouw en exploitatie van een experimentele opwerkingsfabriek voor de recyclage van gebruikte kernbrandstof én de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek naar nieuwe opwerkingsmethoden. De bouw van de installatie startte in 1960; de indienststelling volgde in 1966. Bij de indienststelling van Eurochemic in 1966 werkten er 378 mensen van dertien verschillende nationaliteiten. Van de opstart in 1966 tot het einde van de opwerkingsactiviteiten in 1975 werd in totaal 180 ton brandstofelementen verwerkt van het type krachtreactoren waarbij 680 kg plutonium kon worden afgescheiden. Tegelijkertijd werd 30,5 ton hoogverrijkte uraniumbrandstof, afkomstig van de Europese proefreactoren, verwerkt waarbij 1350 kg hoogverrijkt uranium kon worden herwonnen.
Na de stillegging van de activiteit in 1975 werd de installatie uitvoerig gespoeld en in operationele stand-by gebracht. Tegelijkertijd werden er verschillende installaties gebouwd voor de verwerking en opslag van de geproduceerde afvalstoffen. De site werd overgedragen aan de Belgische staat en vervolgens in 1984 aan het pas opgerichte Belgoprocess, aanvankelijk met het oog op de verderzetting van de opwerkingsactiviteiten.
In 1985 werd beslist om de opwerking niet verder te zetten en werd Belgoprocess overgenomen door NIRAS, de nationale instelling voor radioactieve afval en verrijkte splijtstoffen. Van toen af werd begonnen met de ontmanteling van de installaties en de verwerking van nucleair afval.
Opvolgings- en controleprogramma
Belgoprocess, dat verantwoordelijk is voor de gecentraliseerde verwerking en tijdelijke opslag van het Belgische radioactief afval, baat op zijn site 1 verschillende opslaggebouwen en verwerkingsinstallaties voor radioactief afval uit. Belgoprocess zorgt onder andere voor de tijdelijke opslag van het laagradioactief afval, tot het in de toekomst kan worden overgebracht naar de oppervlaktebergingssite van NIRAS in Dessel, waarvoor de vergunningsaanvraag bij het FANC en het Vlaams gewest lopende is.
In 2013 stelde Belgoprocess een gelvormige uitloop vast op een deel van de gestockeerde afvalvaten op zijn site. Ongeveer 10.000 vaten werden geïdentificeerd als mogelijk aangetast. De gelvorming is het gevolg van een chemische reactie (alkali-silicareactie of ASR-reactie) tussen het afval en het beton dat het afval insluit. Het gaat dus niet om een radiologische reactie.
Om de aangetaste vaten te scheiden van de overige afvalvaten, diende Belgoprocess in oktober 2019 bij het FANC een vergunningsaanvraag in voor een nieuw opslaggebouw, waarin de vaten met de meeste kans op geluitloop zullen worden opgeslagen.
Belgoprocess werkte in samenwerking met het FANC een opvolgings- en controleprogramma uit voor deze vaten die tijdelijk zijn opgeslagen op zijn site. Bij de meest recente controle (eind november 2019) stelde Belgoprocess gelvlekken vast op vier vaten in een opslaggebouw voor laagradioactief afval. Drie van de vaten vertoonden kleine vlekken, bij één vat werd een iets grotere gelvlek opgemerkt. Het ging om vaten die wel bij de oorspronkelijk geïdentificeerde groepen van mogelijk aangetaste vaten hoorden, maar waarop tot nu toe nog geen gel effectief werd vastgesteld.
Het FANC heeft Belgoprocess nogmaals gewezen op het belang van een verhoogd toezicht op deze vaten in tijdelijke opslag. De problematiek houdt geen veiligheidsrisico in voor de werknemers, de omwonenden of het leefmilieu, maar de aangetaste vaten beantwoorden momenteel niet aan de voorwaarden om later geborgen te kunnen worden in de toekomstige oppervlaktebergingsinstallatie van NIRAS. Daarvoor moeten de afvalvaten immers aan zeer strenge kwaliteitseisen voldoen. NIRAS onderzoekt hoe ze de zogenaamde ‘gelvaten’ op lange termijn zal beheren.
Site 2
Site 2, gelegen in de gemeente Mol en ca. 12 ha groot, werd overgenomen van het SCK•CEN (Studiecentrum voor Kernenergie) in 1989. Het was de vroegere afvalbehandelingsafdeling van het SCK. Deze site is de afgelopen 17 jaar grondig gesaneerd. De belangrijke afvalvoorraden die begin 1989 aanwezig waren, werden stelselmatig afgebouwd. Een aantal nieuwe installaties ter vervanging van oude installaties werden opgericht op site 1. De oude, niet meer gebruikte installaties werden gradueel ontmanteld. Hiervoor werd in 2006 een 1ontmantelingsvergunning bekomen. Een belangrijk investeringsprogramma werd doorgevoerd om het algemeen veiligheidsniveau te verbeteren, alsook om de verwerking van specifieke afvalloten mogelijk te maken in optimale veiligheidsvoorwaarden.
Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN)
Het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK•CEN) in Mol is actief in het wetenschappelijk en technologisch onderzoek en de eerste installatie van het SCK•CEN werd in 1956 in dienst genomen.
Het SCK•CEN baat de onderzoeksreactoren BR1 en BR2 uit, waarmee internationaal onderzoek wordt uitgevoerd ; tevens worden deze reactoren gebruikt voor de productie van radio-isotopen die medische en andere toepassingen kennen. De VENUS-onderzoeksreactor wordt gebruikt voor onderzoek in het kader van het MYRRHA-project, een conceptuele onderzoeksreactor die wordt gekoeld met lood-bismut en die in subkritieke toestand wordt aangedreven door een externe versnellerbron. De onderzoeksreactor BR3 wordt op dit ogenblik ontmanteld.
Het SCK•CEN baat ook gespecialiseerde laboratoria uit, waarin onderzoek plaatsvindt dat veelal ondersteunend en/of aanvullend is aan de activiteiten in de onderzoeksreactoren.
Het SCK•CEN voorziet de nucleaire sector ook van de nodige opleiding en expertise. Zo beschikt het SCK•CEN over een uitgebreid opleidingsprogramma, waaronder de training van operatoren in de BR1.
Meer weten:
JRC – Geel
Het Joint Research Centre – Geel van de Europese Commissie (vroeger IRMM genoemd, Instituut voor Referentie Materialen en Metingen) is een van de 7 onderzoeksinstituten van het “Joint Research Centre” van de Europese Commissie.
De site te Geel is een klasse I-installatie die naast de 150 MeV lineaire versneller (GELINA) en een 7 MV Van de Graaff versneller, ook verschillende onderzoekslaboratoria voor preparatie en meting van radioactieve referentiematerialen omvat.
De eerste inrichting van het Instituut werd in 1962 in dienst genomen.
Nationaal Instituut voor Radio-elementen - IRE (Fleurus)
Het Nationaal Instituut voor Radio-elementen (IRE), dat gelegen is in de gemeente Fleurus, is een stichting van openbaar nut die in 1971 werd opgericht. Het IRE heeft als belangrijkste taak een bijdrage te leveren tot de volksgezondheid door de productie van radio-elementen voor gebruik in de nucleaire geneeskunde en voor de bescherming van het leefmilieu.
De radio-isotopen die het IRE produceert, worden in de nucleaire geneeskunde gebruikt voor het stellen van diagnoses (opsporen van tumoren, analyse van de orgaanwerking) en voor therapieën (behandeling van kanker, palliatieve zorg). Met de op het IRE geproduceerde isotopen worden jaarlijks meer dan zes miljoen medische behandelingen overal ter wereld uitgevoerd, waarvan ongeveer de helft in Europa. Het IRE is dus een grote wereldproducent.
Op het vlak van de medische diagnose is molybdeen-99 één van de belangrijkste en meest gebruikte radio-elementen die het IRE produceert, Het metastabiel technetium-99 is een dochter-isotoop van molybdeen-99. Deze metastabiele isotoop wordt in talloze onderzoeken (scintigrafieën) gebruikt om beelden te maken van het metabolisme (de werking) van heel wat organen, zoals het hart, de beenderen, de longen, de schildklier, of de hersenen. In de oncologie bestaat de voornaamste doelstelling van de metabolische beeldvorming via scintigrafie erin de verspreiding (uitzaaiingen) van de ziekte vast te stellen. Een andere belangrijke isotoop die het IRE produceert, is jodium-131. Dit radio-element wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de behandeling van schildklierkanker en bepaalde vormen van hyperthyroïdie.
In juli 2010 richtte het IRE het filiaal “IRE ELiT” op, wat staat voor 'Environment and Lifescience Technology'. Hier worden de activiteiten op het vlak van de radio-farmaceutische productie (productie van yttrium-90 en generatoren van germanium-68/gallium-68 en wolfraam-188/rhenium-188) gebundeld, en de diensten voor de bescherming van het leefmilieu aangeboden.